Fenrire Delainy – Deel VII

Het heeft een hele tijd geduurd, maar hier dan toch nog het volgende gedeelte. Wanneer je niet meer weet wat er in het vorige gedeelte is gebeurd, hier is de link ernaartoe :) Vanaf nu ga ik proberen regelmatiger nieuwe blogs te posten. Veel leesplezier!

—–

Toen Derryl een poosje later terug kwam had Fenrire al een vuur gemaakt. Ze had ook meteen een driepoot boven het vuur gemaakt, zodat ze daar het wild aan konden roosteren dat Derryl had gevangen. Hij had twee konijnen bij zich. “Vil jij ze of doe ik dat?” riep hij terwijl hij dichterbij kwam.

“Laten we er allebei een doen, dan zijn we sneller klaar. Ik rammel!” riep Fenrire terug. Derryl lachte en gooide haar een konijn toe. Fenrire ving het konijn behendig op en ging op de grond bij het vuur zitten. Ze bekeek het konijn, maar ze zag nergens een wond. “Hoe heb je ze gevangen? Ik zie nergens een wond!” vroeg ze verwonderd. “Ik heb een strop gemaakt voor een konijnenhol en gewacht tot ze eruit zouden komen.” Zei hij. “Dan heb je geluk gehad,” zei Fenrire, “Bij mij komen ze er nooit zo snel uit.” Hij glimlachte mysterieus. “Ik heb ze een beetje onder druk gezet.” “Hoe?” vroeg ze. “Dat is een familiegeheim,” zei hij, “maar misschien vertel ik het je nog wel eens!” Derryl knipoogde. “Morgen gaan we vroeg weg,” vervolgde hij terwijl hij zijn konijn begon te villen. “Ik wil zo ver mogelijk komen. We hebben onderweg nog een paar bezoeken af te leggen bij wat oude vrienden van me. Je zult ze aardig vinden. Als we doorrijden kunnen we morgen de nacht doorbrengen in een grot die ik ken, en de volgende dag bij een vriend van me lunchen. Lijkt dat je wat?” vroeg hij.

“Lijkt me prima!” antwoordde ze. “Hoe eerder we in Rogaun zijn, hoe beter het is!” Derryl reageerde niet. Daarom vroeg ze: “Wil je mij nu iets vertellen? Ik heb je mijn halve levensverhaal al verteld.” Hij keek haar scherp aan. “Ligt eraan wat je wil weten.” Zei hij onaardig. Ze schrok. “Je hoeft niet meteen zo bot te doen. Ik wil gewoon meer weten over vampieren en weerwolven en alle andere wezens.” zei ze. Derryl’s gezicht verzachtte.  “Vampieren en weerwolven” zei hij zacht. “daar kan ik wat mee. Wil je sprookjes of het echte verhaal?” vroeg hij. “Het echte verhaal natuurlijk! Wat heb ik nou aan sprookjes?” zei Fenrire. Ze gooide nog wat hout op het vuur en ging weer verder met het villen van het konijn. Ze zag dat Derryl al bijna klaar was met zijn konijn en vroeg zich af hoe hij dat zo snel had gedaan.

“Vampieren en weerwolven zijn wezens van de nacht, hoewel weerwolven meestal gewoon mensen zijn. Met volle maan veranderen ze in wolven, en kan niets of niemand hen tegenhouden. Ze moeten doden, het is hun instinct. Wanneer het geen volle maan is hebben ze alsnog speciale krachten. Ze zijn sterker dan de meeste mensen en voelen bijna geen pijn. Ze kunnen sneller rennen. Vampieren zijn altijd hetzelfde. Ze leven van bloed. Sommigen drinken bloed van dieren, anderen van mensen. Wanneer ze hebben gedronken wordt je na een paar dagen ook een vampier. Tenzij ze te veel van je drinken.” Derryl was even stil. Hij leek na te denken. Ondertussen reeg hij zijn konijn aan het spit en hing hem boven het vuur. Hij ging weer naast het vuur zitten en draaide langzaam het spit rond. “Vertel me eens, waarom denk je dat ze bloed drinken?”

Na even nadenken zei ze: “Omdat ze ook levende wezens zijn, net als wij. Wij moeten eten om te leven, dus zij ook.” Ze keek hem aan. Had hij dit antwoord verwacht, of misschien gehoopt? Ja, hij keek verbaasd. En nadenkend. Ze kreeg de indruk dat hij overwoog haar meer te vertellen. “Weet je,” begon hij, “ik verbaas me dat je zegt dat vampieren levende wezens zijn. De meeste mensen vinden dat ze dood zijn, geen ziel hebben, niet leven. En jij zegt nu dat ze leven. Waarom denk je dat?” “Dat is een makkelijk antwoord” zei ze. “Als je dood bent kan je niet leven. Leven kan niet zonder ziel, want zonder ziel kan je niet denken. Om te overleven, om te jagen, moet je kunnen denken. Ze moeten jagen voor hun eten, dus kunnen ze denken. En dus hebben ze een ziel en leven ze.” Nu keek Derryl tevreden. “Zullen we terwijl we wachten tot de konijnen gaar zijn oefenen met het zwaard? Ik ben benieuwd wat je kan.” Als antwoord stond Fenrire op en gespte haar zwaard om. “Waar wil je het doen?” vroeg ze. “Achter de tenten is een goede plek.” Zei Derryl terwijl hij al weg liep.

Fenrire liep hem langzaam achterna. Zou ze goed genoeg zijn om Derryl te verslaan? Ze had alleen nog maar tegen bomen en dieren gevochten. Laat me goed genoeg zijn, dacht ze. Derryl stond al met getrokken zwaard op haar te wachten. “Doe maar alsof ik een eng, gevaarlijk monster ben!” riep hij haar speels toe. Fenrire trok haar zwaard en gromde als teken dat ze de uitdaging aan had genomen. Haar zwaard met twee handen vasthoudende rende ze op hem af. Toen ze vlakbij was zette hij een stap opzij. Fenrire kon niet meer stoppen en vloog hem voorbij.

“Als ik kwaad had gewild was je al dood geweest!” riep hij haar toe. “Hou jezelf onder controle, concentreer je op je prooi. Wees ruisloos, rustig, schijnbaar zwak. Met jagen ren je de konijnen toch ook niet achterna?”

Fenrire draaide zich om. Dacht hij echt dat ze anders ook zo op hem af was gerend? Nu liep ze rustig op hem af, schijnbaar ontspannen, haar zwaard nog wel in twee handen. Wat was het zwaard zwaar! ‘Het gewicht van de dood’ zei een losse gedachte.

Derryl zuchtte. “We gaan het anders doen,” zei hij terwijl hij zijn eigen zwaard in de schede deed. “Houd het zwaard met een hand vast. Ga stabiel staan, en niet met beide voeten naar mij, de vijand, gericht. Dan kan je niet snel genoeg uitwijken als je aangevallen wordt. Houd je zwaardarm laag, anders wordt je arm moe en ben je makkelijk uit te schakelen.” Fenrire deed wat haar gezegd werd. De hele avond bleven ze oefenen. Alleen tijdens het eten mocht ze haar zwaard even neerleggen en gaan zitten. Derryl was een goede, maar strenge leermeester. Die avond kreeg ze oefeningen die ze elke keer als ze rustten moest doen. Elke avond zouden ze gaan oefenen.

Op een gegeven moment zei Derryl: “Laten we gaan slapen. Je zult wel moe zijn, en morgen moeten we er weer vroeg uit.” Van verlichting zuchtte Fenrire. Moe was zacht uitgedrukt, ze stond te trillen op haar benen en ze kon het zwaard nauwelijks meer optillen, zo moe was ze. Ze nam Derryl’s advies dan ook dankbaar aan en ging meteen naar haar tent na ‘welterusten’ gemompeld te hebben.

spacer