Fenrire – sneak peek: PoV Hugo

En weer een sneak peek! Deze keer vanuit het PoV van Hugo, die waarschijnlijk niet in het uiteindelijke verhaal terug komt, maar volgens mij wel meer diepte geeft aan de wereld 🙂

Enjoy!


Een Onaangename Ontmoeting

Goedgeluimd ging Hugo op weg. De zon was nog niet opgekomen, maar hij had een lange reis voor de boeg en hij wilde voor de avond viel op zijn bestemming aankomen. Nog Ă©Ă©n keer checkte hij of zijn zadeltassen goed vastzaten en of hij alles bij zich had, en toen gaf hij zijn paard de sporen; de zon tegemoet.

Zijn orders waren duidelijk; hij moest naar de vulkaan bij Rogaun om te kijken of hij sporen van een draak kon vinden. Of het nou een voetspoor, skelet of levende draak was; hij moest het vinden en verslag uitbrengen bij het hoofd van zijn afdeling. Hugo had er zin in. Hij vond het heerlijk om alleen in de natuur te zijn, en hij maakte zich geen zorgen om een draak. Hij geloofde niet in dat soort wezens. Net als vampiers en weerwolven, die bestonden ook alleen maar in verhaaltjes om kinderen bang te maken. Er bestonden mensen. Rijke, machtige mensen en arme boeren.

Hugo was op een boerderij geboren. Zijn ouders waren arm geweest en hij was lang geleden naar de stad gereisd om daar zijn geluk te zoeken. Meteen op de eerste dag was hij de goede persoon al tegengekomen. Een man had hem een plek binnen zijn afdeling aangeboden, en hij kreeg per maand drie keer zoveel betaald als zijn ouders in een jaar verdienden. En het enige wat Hugo hoefde te doen was mythische beesten zoeken en mensen bang maken.

Mensen bang maken was nooit een probleem geweest. Van nature was hij groter en breder dan de meeste mannen, en een litteken dat schuin over zijn gezicht liep leek mensen ook bang te maken. Ze leken altijd te denken dat hij dat litteken had opgelopen bij een gevecht, en Hugo vond het goed zo. In werkelijkheid was hij, toen hij klein was, een keer op een ploeg gevallen die zijn hele gezicht had opengehaald. Hij was bijna een oog en zijn neus kwijtgeraakt, maar gelukkig waren beiden bespaard gebleven.

Vandaag had Hugo geen zin in het staren van mensen dus nam hij een omweg via kleine weggetjes. Het zou wat langer duren voor hij op zijn bestemming aan kwam, maar dat gaf niet. Hij was gewend aan lange reizen. Via de omweg zou hij door het Schaduwwoud moeten, maar dat kwam hem goed uit. Daar kwamen nooit mensen omdat ze de verhalen geloofden die mensen aan hun kinderen vertelden om hen bang te maken.

Hugo begon te fluiten. Dit zou een lekker rustige dag worden. Af en toe kwam hij een eenzame boer tegen, maar als de boer zijn zwaard en litteken zag trok hij al bleek weg. Als Hugo dan ook nog lachte gaven de boeren hun paarden de sporen en gingen ze er sneller vandoor dan hun karren eigenlijk aankonden. Hugo grinnikte. Het bleef leuk om mensen bang te maken.

Toen de zon hoog aan de horizon stond, kwam Hugo bij het Schaduwwoud aan. Jammer, dacht hij. Hij genoot wel van de zon, en het Schaduwwoud deed zijn naam eer aan. Hij liet zijn goede humeur er niet door verpesten en gaf zijn paard de sporen. Het dier weigerde en wilde zich omdraaien. Hugo stuurde het dier weer bij en spoorde het opnieuw aan. Na een korte strijd gaf het dier het op en liep het aarzelend het woud in.

Meteen toen ze de eerste bomen voorbij waren werd het donkerder. De bomen sloten de hemel af en mist verborg alles wat een paar meter van hem af was. Ondanks dat Hugo de verhalen niet geloofde, voelde hij zich toch niet zo op zijn gemak en moest hij een rilling onderdrukken. Het bos voelde
 anders aan dan de vorige keer dat hij erdoor was gekomen, besefte hij.

Ik stel me aan, dacht hij. Zijn paard weigerde weer. Hij gaf het paard weer de sporen. Loop door! Het dier begon nu echt op zijn zenuwen te werken. Misschien was het tijd om een nieuw paard te kopen. Hoe verder ze het bos in gingen, hoe onbehaaglijker Hugo zich voelde. Hij had het nog nooit eerder gehad, maar hij had echt het gevoel dat hij werd bekeken. Elke keer als hij achterom keek zag hij echter niets. Ook in de boomtoppen zag hij niets, voor zover de mist zijn zicht niet belemmerde. Ik beeld het me in. Dat moet wel! Er is niets aan de hand. Het bos is hetzelfde als altijd. Tot zijn verbazing merkte Hugo dat hij zichzelf moed insprak. Stel je niet zo aan. Om de moed erin te houden begon hij weer te fluiten, maar hij stopte er al gauw weer mee. Het gevoel dat hij werd bekeken werd steeds erger.

Al gauw zag hij de oude wegwijzer die al lang was overwoekerd met mos. Het was al zo toen hij dit pad voor de eerste keer had genomen. Deze wegwijzer gaf aan dat hij halverwege het woud was. Hugo spoorde zijn paard aan tot een galop. Hij wilde nu zo snel mogelijk weg uit het woud. Plotseling stond zijn paard stil waardoor hij bijna uit het zadel werd geworpen. Rotbeest! Dacht Hugo terwijl hij weer goed in zijn zadel ging zitten. Zijn paard liep achteruit en wilde zich omdraaien. Terug vanwaar ze waren gekomen. Met moeite kreeg hij het dier zo ver dat het op dezelfde plek bleef staan.

Ineens hoorde Hugo geritsel in het bos. Op hetzelfde moment steigerde zijn paard; dit keer werd Hugo wel uit het zadel geworpen. Het dier galoppeerde ervandoor, terug in de richting vanwaar ze waren gekomen. Hugo onderdrukte een vloek en krabbelde overeind. “PAARD!” bulderde hij. Hij gaf zijn rijdieren nooit een naam; de meeste hield hij toch niet lang. Zijn paard hield niet in. “Rotbeest.”

Weer hoorde hij geritsel; nu leek het dichterbij te zijn. Op hetzelfde moment steigerde zijn paard en galoppeerde het weer terug naar hem. Rovers? Kwamen ze van twee kanten? Terwijl het dier langs galoppeerde greep Hugo de manen van het dier vast en slingerde hij zich in het zadel. “REN!” riep hij, meer voor zichzelf dan voor zijn paard; het dier rende al zo snel als het kon.

Weer hoorde Hugo geritsel; dit keer naast zich. Hij wierp een blik het bos in, in de richting van het geluid, maar hij zag niets. Zelfs de mist bewoog niet. Hij gaf zijn paard nog eens extra de sporen hoewel hij wist dat het zinloos was. Plotseling maakte zijn paard een scherpe bocht. Het dier wou op volle kracht omdraaien en weer de andere kant oprennen, maar de teugels raakten verstrikt in een tak. Het paard steigerde in een poging los te komen maar de teugels raakten alleen maar verder verstrikt. Nu ben ik er geweest, dacht Hugo.

Plotseling hoorde hij gegrom achter zich en voelde hij zijn paard onder zich verstijven. Langzaam draaide Hugo zich in zijn zadel om; wilde hij wel weten wat er kwam? De grom klonk niet alsof het bij een wolf of beer hoorde.

Toen hij het beest zag voelde Hugo voor het eerst in zijn leven echte angst. Hij kon zijn lichaam niet meer bewegen. Het enige wat hij kon doen was toekijken. Toekijken hoe een grote, zwarte wolf van het formaat van een beer dichterbij kwam. Het beest had felgroene ogen, onnatuurlijk groen voor een dier.

De wolf kwam alsmaar dichterbij. Zijn oren lagen in zijn nek, de tanden waren ontbloot. Een diepe grom klonk terwijl de wolf alsmaar dichterbij kwam, en Hugo voelde de rillingen over zijn rug lopen. Wat
 ís dat? Wat het ook was, hij zou het niet na kunnen vertellen. Hij voelde zijn gezicht nat worden van de mist. Hij had niet door dat het zijn eigen tranen waren, en hij zag zijn leven aan zich voorbij flitsen.

Hij zag de boer van vanmiddag, die zo bang van hem was geweest dat hij te snel weg wilde komen waardoor zijn kar kapot was gegaan. Hij had die arme man moeten helpen. Hij zag de mensen van wie hij geld had af moeten nemen, nu pas zag hij in dat die mensen arm waren geweest en in lompen liepen. Hoeveel van hen zouden nu nog een dak boven hun hoofd hebben? Wat nou als het zijn eigen ouders waren geweest? ‘Het spijt me’, fluisterde hij. ‘God, vergeef me!’ De wolf was nu zo dichtbij dat Hugo dacht dat hij hem kon aanraken. De grom werd oorverdovend en Hugo deed zijn ogen dicht om de doodsbeet maar niet aan te hoeven zien komen.

Plotseling veranderde er iets. De wolf hield op met grommen, in plaats daarvan klonk er een jankend geluid. Voorzichtig deed Hugo Ă©Ă©n oog open. De wolf keek met gespitste oren het bos is, in de richting waar hij vandaan was gekomen, en leek aandachtig ergens naar te luisteren. Hugo durfde zich niet te bewegen, bang om de aandacht van de wolf weer te trekken. Hij durfde amper adem te halen.

Plotseling keek de wolf hem weer aan. Verbaasd keek Hugo in de reusachtige groene ogen; zoiets had hij nog nooit gezien. Die ogen hadden te veel diepte voor een dier. Ze deden hem denken aan de ogen van een mooie vrouw. De ogen van bange vrouw. Diepte van intelligentie, angst, onzekerheid. Die ogen waren té menselijk. Een vraag besloop hem. Wie ben je? Even plotseling als ze oogcontact hadden gemaakt, sprong de wolf het bos in.

Voor een moment keek Hugo het beest na, maar toen besloop het gevoel hem weer dat hij werd bekeken; indringender en gevaarlijker dan eerst. Snel maakte hij de teugels van zijn paard los en dwong het dier de goede richting in. Hij hoefde zijn paard niet aan te sporen om te rennen; het dier rende zo hard als het kon. Ren, haal ons hier weg! Als we hier leven uit komen, geef ik je een naam en beloof ik je goed te verzorgen. Haal ons hieruit en we komen hier nooit meer terug! De laatste belofte was niet alleen een belofte voor zijn paard, maar ook een belofte aan zichzelf. Als we hieruit komen, noem ik je Dapper. Dat heb je wel verdiend. 

 

© Laura Veldman

spacer